Soulmates
July 12th, 2010
Soulmates
De flakkerende kaars tovert spookachtige schaduwen op de muren van de donkere kamer, voorover gebogen ligt hij daar, met zijn hoofd op de tafel. Naast hem ligt de omgevallen fles Cognac, nadruppelend op het tafelkleed. Zijn profiel verfijnd, als uit marmer gesneden, de smalle lippen, de mannelijke kin, en krullende haren, waarvan een lok brutaal zijn hoge voorhoofd bedekt.
Zo vind zij hem die nacht, als alles donker is en stil. Minutenlang kijkt ze naar hem, zoals hij daar ligt zo heel onbevangen, nietsvermoedend, diep in slaap. Liefdevol streelt ze hem over zijn gelaat, hij slaat zijn ogen op naar haar en geschokt kijkt hij haar aan. In het duister ziet zij zijn duivelse ogen, glinsterend van genoegen, met een glimlach om zijn mond.
Slanke vingers grijpen haar polsen en trekken haar naar zich toe. Tegen zijn borstkas wordt zij getrokken. Hij buigt zijn hoofd naar haar toe en zoent zacht haar lippen. Ze proeft de cognac nog op zijn tong, het hart klopt onstuimig in haar borst. Haar ademhaling versnelt. Zijn ene hand streelt door haar lange krullende haren, en de andere haar rug. De laatste houtbokken in de haard vallen uiteen en de vonken verspreiden zich lichtend in de donkere kamer, gelijk dansende vuurvliegjes, op het Perzisch tapijt. Oranje schaduw verlicht hun gezicht, en zij ziet de lach om zijn mond, de blik in zijn ogen, intens, vurig, vlammend. En hij ziet haar ogen zoeken, naar een teken van liefde, hartstocht, mooie bijzondere ogen.
Haar lippen goedgevormd, lijken zo zacht, in het schemerdonker, haar hand op zijn wang, kust hij haar vingers liefdevol. Hij weet, zij weet, en toch weten zij niets.
Hij trekt haar op zijn schoot en omhelst haar innig, alsof hij bang is haar te verliezen, en zij liefkoost zijn hals. Teder, innig, verlaten zij zich op elkaar daar in die donkere kamer. Ze is zo mooi, denkt hij, zo prachtig. Zo onwerkelijk, en hij opent de veters van haar lijfje, langzaam opent hij de weg naar haar zachte boezem. In volle glorie, opent hun bestaan zich voor zijn ogen, schaduwen raken haar glooiing, alsof de liefkozend likkende vlammen, hun weg eerder banen dan zijn mond. Verrukt verdiept hij zich in haar borsten, en voelt de warme zachtheid. Verloren waant hij zich in een paradijs. Ze kreunt als zijn lippen haar aanraken, heel zachtjes, gelijk vlinders die dansen op haar huid. Ze gooit haar hoofd naar achteren, en haar dansende krullenpracht valt als een waterval over haar gekromde rug. Zoekend naar meer, likt hij vurig zijn weg naar meer van haar, want dat is wat hij wil. Haar totaal bezitten, hebben, van hem, zij is van hem!
Het dreunt door zijn hoofd,’’ Van mij! Van mij”. Zij trekt aan zijn zwarte blouse, opent knopen, en baant haar weg door zijn borsthaar, op zoek naar de warmte van zijn hartenklop. Zuchtend vinden beiden hun weg bij elkaar, verliezen zij zichzelf in een onstuimige liefde. Liggen zij neder voor de haard, waar de sintels nog oranje vlammetjes verspreiden als een tovertapijt over hun naakte lichamen. Intens verdiept in hun zoektocht naar elkander, bereiken zij het ultieme genot, zoals nog nooit voorheen. Zuchtend vallen zij naast elkaar neer elkaar omarmend, besloten wereld, even samen en niet alleen. Zweetdruppels ontdekken wegen, gelijk rivieren op de verhitte lichamen, en druppelen hun weg naar het dikke tapijt.
“Wat is je naam”, mompelt hij. “Charlotte”, fluisterd zij zacht. Oh zoete stem, gelijk een nachtegaal, glimlachend kijkt hij op haar neer. “En jouw naam?” vraagt ze.
“Jonathan”, zegt hij zacht, kijkend in haar wonderlijke ogen. Valt hij even later in een diepe slaap.
~*~
De fles cognac valt op de grond, als Jonathan met een arm over de tafel glijdt, met een schok wordt hij wakker. Wakker in een donkere kille kamer, het haardvuur is al gedoofd. Waar was zij? Vroeg hij zich verbaast af, wie was zij?
Was het een droom geweest? Hij wist het waarlijk niet meer. Het was Goddelijk geweest, zij was een Godin! Wie was zij, kreunend greep hij naar zijn voorhoofd, een snel opkomende hoofdpijn bonkte zijn weg, zonder uitgang te vinden.
Hij was in de war, het leek zo echt, zo echt!
Wie was zij die mooie vrouw, die hem had doen voelen wat echt was in deze wereld. Echte liefde. Hij moest haar vinden. Hij MOEST!
Hij zou haar zoeken al was het tot het einde der aarde, maar hij zou haar vinden.
~*~
In een landhuis, mijlen verderop, werd een jonge vrouw wakker in het holst van de nacht, wakker uit een vreemde droom. Met een prachtige man die haar liefkoosde, haar lief had. Nog nooit had zij een zo’n mooie man gezien. Nog nooit had iemand haar zo de adem ontnomen, als hij deed. Wie was deze man?
Wie was hij, ze wist alleen zijn naam, Jonathan, en meer niet.
Niets, wist zij, van hem en verdriet over viel haar opeens, alsof zij iets gemist had, al die jaren, er toch was geweest, al die tijd, misschien? Verloren jaren? Misschien bestond hij werkelijk? Misschien was hij wel echt?
Haar hart vertelde haar, dat het zo was, haar verstand zei van niet.
Hoe kon zij weten immers?
Hoe kan iemand weten, dat je tweelingziel ergens is, daar buiten in de nacht, als alles stil is buiten, en de wereld van de nacht, de wereld van het onderbewustzijn, antwoorden brengt die het daglicht nooit kan geven. Hoe kan men weten, dat er in dromen alles mogelijk is wat het hart verlangen kan en nodig heeft en weet.
Hoe kan men het vinden?
Als men weet en het toch niet echt is.
Hoe kan men weten.
In de zoektocht in het leven zoeken wij allen naar een soulmate, gelijkwaardigheid, versmelting en liefde.
Maar het vinden dat is de kunst, dat is het lot misschien wel of karma.
Maar als je zoekt zul je vinden…
Ooit, al is het in een volgend leven.
AngelWings